Frein H. de – Een strijdende heilige

Een strijdende heilige € 58,-

Een verhandeling van Éfeze 6:10-18 in de vorm van twaalf uitvoerige preken.  

Inhoud

 

 

EERSTE PREDIKATIE

EFÉZE 6:10

Voorts, mijne broeders, wordt krachtig in den Heere, en in de sterkte Zijner macht.

 

TWEEDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:11

Doet aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt staan tegen de listige omleidingen des duivels.

 

DERDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:12

Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

 

VIERDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:12,13

Want wij hebben den strijd niet tegen vlees en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht.

Daarom neemt aan de gehele wapenrusting Gods, opdat gij kunt wederstaan in den bozen dag, en alles verricht hebbende, staande blijven.

 

VIJFDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:14a

Staat dan, uw lendenen omgord hebbende met de waarheid.

 

 

ZESDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:14b

En aangedaan hebbende het borstwapen der gerechtigheid.

 

ZEVENDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:15

En de voeten geschoeid hebbende met bereidheid van het Evange­lie des vredes

 

ACHTSTE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:16a

Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs.

 

NEGENDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:16

Bovenal aangenomen hebbende het schild des geloofs, met het­welk gij al de vurige pijlen des bozen zult kunnen uitblussen.

 

TIENDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:17a

En neemt aan den helm der zaligheid.

 

ELFDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:17b

En het zwaard des Geestes, hetwelk is Gods Woord.

 

TWAALFDE PREDIKATIE

ÉFEZE 6:18

Met alle bidding en smeking biddende te allen tijde in den geest, en tot hetzelve wakende met alle gedurigheid en smeking voor al de heiligen.

 

OPDRACHT EN AANSPRAAK

aan de zeer lieve en talrijke gemeente van

JEZUS CHRISTUS

te Middelburg in Zeeland.

Waarde en zeer geliefde broeders en zusters in de Heere, mijn blijdschap, kroon en roem in de grote dag van Jezus’ toekomst.

            Ulieden spreek ik aan; en wie kan ik nader, en wie zou ik liever dit mijn geschrift opdragen dan aan ulieden, onder welke ik niet alleen verkeer, maar onder wie ik naar de be­stelling Gods over mij, benevens mijn waarde ambtgenoten, gesteld ben, als een wachter op de muren van dit Jeruzalem, om de geestelijke welstand van uw kostelijke en onsterfelijke zielen te bezorgen. Gijlieden zijt het, aan welke ik mijzelf ten hoogste verplicht reken, welker schuldenaar ik ben. Het zijn reeds dertien volle jaren geleden, dat het de Heere behaagde, Die mijn woning bepaald heeft, mij te roepen in Zijn voorzienigheid tot het werk der bediening onder ulieden, wanneer ik zeer jong was. En gelijk ik van ulieden met veel toegenegenheid ontvangen werd, zo heeft uw liefde tot heden voortgeduurd, dat ik in nederigheid tot roem van de Goddelijke goedheid gaarne erken, zoveel te meer, omdat gijlieden niet alleen mij daardoor aan ulieden verbonden hebt, maar omdat uw liefde mij tot een steunsel en aanmoediging geweest is om niet te verflauwen, noch te bezwijken onder de last en het moeilij­ke, hetwelk de dienst vergezelt. Maar broeders en zusters in de Heere, heb ik reden om in het openbaar uw liefde te erken­nen voor de Heere, veel meer heb ik noodzaak om de Heere te danken dat het Zijn goedheid behaagd heeft, mij onder ulieden gesteld hebbende tot een wachter, schijnsel en wasdom te geven over het werk. Is er iets, hetwelk een leraar tot aanmoediging is, en hem tot een zegel verstrekt van de wettigheid van zijn roeping, het is, dat hij verwaardigd wordt een werktuig in de hand van Koning Jezus te zijn, om mensen te bekeren van de duisternis tot het licht, en van de macht des satans tot God. En ook dit kan ik niet ontkennen, maar ik moet zeggen, dat mijn werk onder ulieden niet ongezegend geweest is, dewijl het God behaagd heeft, gedurende de loop van mijn bediening onder ulieden, deze en gene te doen ontwaken uit hun natuurstaat, en over te brengen tot Zijn gemeenschap, terwijl andere reeds overgebrachten meer bevestigd zijn geworden, tot verwakkering van hun geloof, liefde, heiligmaking, troost en geestelijke blijdschap. Zo dikwijls als mij daarvan enige blijken zijn voorgekomen, is het mij een aansporing geweest om aan te houden, in de hartelijke wens en bede, dat de Heere zo en zo daar wilde toedoen.

Wel is waar, dat de zegen zo groot niet is geweest als ik gewenst heb, en nog wens, terwijl verre, ja verre de meeste belijders onbekeerd zijn en blijven; echter neemt dit niet weg de verplichting die ik heb om te moeten erkennen het verwon­derlijke van de Goddelijke ontferming en genade, besteed aan enigen. Dit doet mij ook daarom bij de Heere aanhouden in hartelijke gebeden, dat Hij Zich over velen ontferme, ja, dit zet mijn geest aan om met inspanning van al mijn krachten het werk des Heeren te doen; want ulieden de waarheden Gods in haar behoorlijke luister voor te stellen, met allerlei beweeg­redenen te overreden tot een heilig leven, volgens de geopen­baarde waarheid, en dezulken, welker harten daartoe door de vernieuwende genade veranderd zijn, te besturen door opwekkin­gen en vertroostingen, is het oogmerk van mijn studie, de grote bedoeling van mijn bediening, ja, mijn vermaak aan deze zijde van de eeuwigheid. Ik mag zeggen, dit is het innige van mijn overleg, kommer en zorg, getroost zijnde daarbij alles op te zetten wat mij op de aarde het liefste is. En och! gave God, waarde broeders en zusters, dat de hel vele zielen ont­roofd, en de Heere Christus toegedaan werden! Tot het bereiken van dit gewichtige stuk, predikte ik voor een geruime tijd de stof welke dit boek bevat, en hetwelk ik ulieden bij dezen aanbiedt. Het wordt ulieden nu bij geschrift medegedeeld, zoals het voor ulieder oren gepredikt is, alleen met die verandering, dat mijn pen in het overschrijven om het voor de drukpers te bereiden, diezelfde vrijheid gebruikt heeft in de uitbreiding der zaken, welke de tong volgens de beweging en aandoening van mijn hart gebruikt heeft in het prediken. Doch in het zakelijke heb ik geen verandering willen maken, gelijk diegenen onder ulieden zullen kunnen zien, welke onder het gehoor de predikatiën geschreven hebben, en waarvan mij de afschriften vertoond zijn.

Ontvangt dan, waarde broeders en zusters in de Heere, dit werk, dat ik aan ulieden opdraag als een blijk van mijn liefde tot ulieden. Leest en herleest hetzelve met zoveel lust, als wanneer gijlieden de levende stem daarover hoorde. Mijn wens is, dat gij een woning der gerechtigheid zijn moogt. De Heere versterke ulieden, om onberispelijk te zijn in heiligmaking voor onze God en Vader, in de toekomst van onze Heere Jezus Christus, met al Zijn heiligen. Dit is de wens van

 

Uw verplichte dienaar en medearbeider in de Heere,

 

Middelburg, 14 juli 1713,

 

HENRICUS DE FREIN.

AAN DE LEZER

 

Een woord of twee, bescheiden lezer, heb ik tot u te zeggen, eer gij u begeeft tot het lezen van deze predikatiën. Het titelblad doet u zien dat het in zich behelst een strij­dende heilige, in de wapenen tegen de satan, deszelfs geweld, listige omleidingen en vurige pijlen. Als ik een heilige noem, zo versta ik zulkeen, die naar des Heeren vrijmacht van eeu­wigheid door de verkiezing, en in de tijd door een krachtige roeping, als een vrijgekochte zijnde afgezonderd, verlost van de schuld en heersende kracht der zonde, zichzelf benaarstigt om als een afgezonderde te leven, geroepen zijnde tot heer­lijkheid en deugd. Zeker, hij, aan wie dit geluk is toegeko­men, heeft een strijd; is hij een heilige in waarheid met de heiligen van hoge plaatsen, met de heiligen en heerlijken in den lande, hij is een strijdende heilige, die onder de vijan­den met welke hij te strijden heeft, de satan mag rekenen te zijn de snoodste, de booste, de onverzoenlijkste volgens de eenmaal afgekondigde oorlog in het paradijs. De satan in zijn list, geweld, boosheid en pijlen, met welke hij de heiligen de strijd biedt, te ontdekken, bedoelde ik in het verhandelen van Paulus’ woorden, Ef. 6:10-18. Nochtans zo, dat ik binnen de palen van de woorden van de apostel blijf, daar het anders, op zichzelf beschouwd, een stof is die een geheel boek vereiste.

Ach, gave God dat des satans rijk meer betwist werd, daar het ontdekken van zijn werk in de kinderen der ongehoorzaam­heid, in welke hij werkt met kracht, en het naspeuren van zijn verborgen listen tegen Gods erfdeel, een gezegend middel toe zou zijn. Welk nadeel de Kerk Gods geleden heeft door de satan in de hel te bannen, en te loochenen zijn werk in en onder de mensen, is openbaar genoeg, en is met veel ernst en kracht getoond van de vermaardste mannen Gods in onze tijd, onder welke ik tel de heer Melchior Leydekker, mijn geëerde en geachte meester, aan wie ik mij ten uiterste verschuldigd ken. De Heere doe zijn eerwaarde nog lang blijven tot nut van Sion, en tot blijdschap der rechtzinnigen. Ik weet wel, dat ook sommigen deze predikatiën lezende, zullen vinden hetgeen hun verwachting niet voldoet. Bijvoorbeeld, dat er meer diende gezegd te zijn tot opening der spreekwijzen, bij de heilige Paulus gebruikt, zover die ontleend zijn van de strijden der Grieken en Romeinen. Doch de lezer gelieve te weten dat dit mijn oogmerk niet is geweest, daar het predikatiën zijn. Komen deze iemand verachtelijk voor, niet genoegzaam geschikt zijnde naar de zwier die bij velen in deze dagen gezocht wordt, wilt gij deze als muf en beschimmeld brood wegwerpen, zonder deze te lezen met zulk een hart en tot zulk een einde als ik wens­te? Het zal mij genoeg zijn, als des Heeren gunstgenoten enige vermaak en voedsel daarin vinden. De stijl is eenvoudig en klaar, de leerorde zodanig, dat ik doorgaans in de toe-eigening uitvoerig ben, door verschillende gebruiken te maken van het verhandelde, opdat een ieder het zijne hebbe. Drukfouten, voorzover zij de zin bederven, zijn mij niet voorgekomen; de overige verzoek ik dat de lezer naar zijn bescheidenheid zelf verbetere. Vaarwel.