Keurstoffen € 228,-
Diverse teksten uit het Oude en Nieuwe Testament, 180 preken in vijf handzame deeltjes.
INHOUD NAAR VOLGORDE VAN DE HEILIGE SCHRIFT
Deel
GENESIS 4:7a V
Is er niet, indien gij weldoet, verhoging?
GENESIS 4:7b V
En zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur.
GENESIS 18:20,21 V
Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is, enz.
GENESIS 18:22,23,24 V
Toen keerden die mannen het aangezicht vandaar en gingen naar Sodom; maar Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des HEEREN. enz.
GENESIS 18:26-32 V
Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil. enz.
GENESIS 19:26 IV
En zijn huisvrouw zag om van achter hem; en zij werd een zoutpilaar.
EXODUS 9:3 III
Wegens de sterfte van het rundvee.
Zie, de hand des Heeren zal zijn over uw vee dat in het veld is, enz.
EXODUS 33:14,15 V
(Op bededag)
Hij dan zeide: Zou Mijn aangezicht moeten medegaan, enz.
DEUTERONOMIUM 29:10-13a II
(Op een bededag)
Gij staat heden voor het aangezicht des Heeren uws Gods: enz.
DEUTERONOMIUM 29:19b V
(Op een bede-dag)
Ik zal vrede hebben, wanneer ik schoon naar mijns harten goeddunken zal wandelen.
RICHTEREN 3:20b V
INTREDE tot de Gemeente te BOMMEL.
Zo zeide Ehud: Ik heb Gods woord aan u. Toen stond hij op van zijn stoel.
RICHTEREN 6:24 II
(Op dankdag, over de gesloten vrede met Frankrijk en Spanje)
Toen bouwde Gideon aldaar den Heere een altaar, enz.
1SAMUEL 7:12 V
Op dank- en bededag, over de gelukkige expeditie van zijn Hoogheid, de PRINS van ORANJE, in Engeland.
Samuel nu nam een steen, enz.
1SAMUËL 13:12a II
(Voor de bededag)
Zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal, en ik heb het aangezicht des Heeren niet ernstiglijk aangebeden.
2SAMUEL 19:1-5 IV
Na de victorie op de Fransen bij Bergen in Henegouwen, bevochten de 11de september 1709.
En Joab werd aangezegd: Zie, de koning weent en bedrijft rouw over Absalom. enz.
1KONINGEN 18:21a V
Toen naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? enz.
2KONINGEN 9:22 II
(Op vast- en bededag)
Het geschiedde nu als Joram Jehu zag, dat hij zeide: Is het ook vrede, Jehu? enz.
2KRONIEKEN 15:2a III
(Op bededag)
En hij ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa en gans Juda, en Benjamin. De Heere is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt.
2KRONIEKEN 19:5,6 IV
(Op de verandering der magistraat)
En hij stelde rechters in het land, enz.
2KRONIEKEN 20:26 IV
(Op dank- en bededag, over de verovering van Namen)
En op den vierden dag vergaderden zij zich in het dal van Berácha, want daar loofden zij den HEERE; enz.
JOB 5:17-20 III
(Op bededag)
Zie, gelukzalig is de mens, denwelken God straft; enz.
PSALM 15:1-5 IV
(Op voorbereiding)
Een psalm van David.
HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? enz.
PSALM 16:11b I
Verzadiging der vreugde is bij Uw aangezicht; lieflijkheden, enz.
PSALM 23:1 IV
(Op het Avondmaal)
De HEERE is mijn Herder, mij zal niets ontbreken.
PSALM 23:2a IV
(Op het Avondmaal)
Hij doet mij nederliggen in grazige weiden.
PSALM 23:3a IV
(Op het Avondmaal)
Hij verkwikt mijn ziel.
PSALM 23:6 IV
(Op het Avondmaal)
Immers zullen mij het goede en de weldadigheid volgen enz.
PSALM 25:5b V
U verwacht ik den gansen dag.
PSALM 34:12 V
INTREDE tot de gemeente te ZWIJNDRECHT
Komt, gij kinderen, hoort naar mij, ik zal u des HEEREN vreze leren.
PSALM 37:4 I
En verlustig u in den Heere, zo zal Hij u geven de begeerten uws harten.
PSALM 37:5 II
Wentel uw weg op den Heere en vertrouw op Hem, Hij zal het maken.
PSALM 66:12b,13,14 V
DANKZEGGING over de VERLOSSING van SWAMMERDAM
Maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing. enz.
PSALM 68:10b I
(Op het Avondmaal)
En Gij hebt Uw erfenis gesterkt, als zij mat was geworden.
PSALM 76:11,12 IV
(Op bededag)
Doet geloften en betaalt ze den HEERE uw God, enz.
PSALM 81:14-17 III
(Op dank- en bededag)
Och, dat Mijn volk naar Mij gehoord had, enz.
PSALM 116:12,13 III
Op dankdag, over de overwinningen in Spanje, Italië, en in de Spaanse Nederlanden.
Wat zal ik den Heere vergelden voor al Zijn weldaden, aan mij bewezen? enz.
PSALM 118:27 IV
Op dankdag over de gesloten vrede met Frankrijk.
De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft. enz.
PSALM 119:25 V
Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
PSALM 140:7a IV
(Op dankzegging na het Avondmaal)
Ik heb tot den HEERE gezegd: Gij zijt mijn God.
SPREUKEN 3:32b II
Maar Zijn verborgenheid is met de oprechten.
SPREUKEN 8:31b II
(Op het Avondmaal)
En Mijn vermakingen zijn met der mensenkinderen.
SPREUKEN 9:6a IV
(Op voorbereiding)
Verlaat de slechtigheden en leeft
SPREUKEN 21:16. I
Een mens, die van den weg des verstands afdwaalt, enz.
SPREUKEN 28:14a III
Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest.
SPREUKEN 28:14b I
Maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen.
PREDIKER 12:7a I
En dat het stof wederom tot aarde keert, als het geweest is.
PREDIKER 12:7b I
En de geest weder tot God keert, Die hem gegeven heeft.
JESAJA 1:12-19 II
(Op vast- en bededag)
Wanneer gijlieden voor Mijn aangezicht komt te verschijnen, enz
JESAJA 27:5 III
(Op voorbereiding)
Of hij moest Mijn sterkte aangrijpen, hij zal vrede met Mij maken; vrede zal hij met Mij maken.
JESAJA 40:6a V
INTREDE tot de predikdienst in de gemeente van SWAMMERDAM
Een stem zegt: Roep. En hij zegt: Wat zal ik roepen?
JESAJA 40:31b II
(Na het Avondmaal)
Zij zullen opvaren met vleugelen, gelijk de arenden.
JESAJA 42:24,25 V
Op de VERWOESTING van SWAMMERDAM.
Wie heeft Jakob tot een plundering overgegeven, enz.
JESAJA 43:25 I
(Op het Avondmaal)
Ik, Ik ben het, Die u overtredingen uitdelg om Mijnentwil, en Ik gedenk uwer zonden niet.
JESAJA 45:7 IV
Ik formeer het licht en schep de duisternis; enz.
JESAJA 51:7 II
Hoort naar Mij, gijlieden, die de gerechtigheid kent, enz.
JESAJA 52:11 I
(Op voorbereiding)
Vertrekt, vertrekt, gaat uit vandaar, raakt het onreine niet aan; enz.
JESAJA 60:21b III
Zij zullen zijn een spruit Mijner plantingen, enz.
JESAJA 62:6,7 III
Ter bevestiging van DS. C.H.
O Jeruzalem, Ik heb wachters op uw muren besteld, enz.
JEREMIA 2:12,13 I
Ontzet u hierover, gij hemelen, en zijt verschrikt, enz.
JEREMIA 4:14b I
Hoe lang zult gij de gedachten uwer ijdelheid enz.
JEREMIA 5:3a II
O Heere, zien Uw ogen niet naar waarheid?
JEREMIA 8:19,20 IV
(Op dank- vast- en bededag)
Zie, de stem van het geschrei der dochter mijns volks is uit zeer verren lande: Is dan de Heere niet te Sion? enz.
JEREMIA 12:5 III
Als gij loopt met de voetgangers, zo maken zij u moede; enz.
JEREMIA 13:16 II
(Op dank- en bededag.)
Geeft ere den Heere uw God, enz.
JEREMIA 17:16 V
AFSCHEIDSREDE van de gemeente te ZWIJNDRECHT
Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; enz.
JEREMIA 23:29 III
Is Mijn woord niet alzo als een vuur? spreekt de Heere; en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?
JEREMIA 31:9a III
Zij zullen komen met geween.
JEREMIA 31:9b III
En met smekingen zal Ik hen voeren.
JEREMIA 31:12b III
En toevloeien tot des Heeren goed, enz.
JEREMIA 31:14 V
INTREDE tot de Gemeente te ROTTERDAM
En Ik zal de ziel der priesters met vettigheid dronken maken; enz.
EZECHIËL 9:4 II
En de Heere zeide tot hem: Ga door, door het midden der stad, enz.
HOSEA 4:15a V
(Op de kermis)
Zo gij, o Israël, wilt hoereren, dat immers Juda niet schuldig worde, enz.
HOSÉA 6:3b II
(Op het Avondmaal)
Zijn uitgang is bereid als de dageraad; en Hij zal tot ons komen als een regen, als de spade regen en vroege regen des lands.
HOSÉA 8:12 I
Ik schrijf hem de voortreffelijkheden Mijner wet voor, enz
.
HOSÉA 9:12b II
(Op dank- vast- en bededag)
Want ook, wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn!
JOËL 2:23a I
En gij, kinderen van Sion, verheugt u enz.
AMOS 4:12 IV
(Op een vast- en bededag)
Daarom zal Ik u alzo doen, o Israël; omdat Ik u dan dit doen zal, zo schik u, o Israël, om uw God te ontmoeten.
AMOS 5:6-8 I
(Op een bededag)
Zoekt den Heere en leeft, opdat Hij niet doorbreke enz.
JONA 1:6a III
(Op bededag)
En de opperschipper naderde tot hem en zeide tot hem: Wat is u, gij hardslapende? Sta op, roep tot uw God.
ZEFANJA 1:11,12 I
(Op de bededag)
Huilt, gij inwoners der laagte! enz.
HAGGAÏ 2:8b I
En zij zullen komen tot den Wens aller heidenen.
ZACHARIA 13:7b I
Maar Ik zal Mijn hand tot de kleinen wenden.
MALEÁCHI 1:7,8 III
(Op voorbereiding)
Gij brengt op Mijn altaar verontreinigd brood, en zegt: Waarmede verontreinigen wij U? enz.
MALEÁCHI 4:2b II
(Op dankzegging na het Avondmaal.)
En gij zult uitgaan, en toenemen als mestkalveren.
MATTHÉÜS 3:12 IV
Wiens wan in Zijn hand is, en Hij zal Zijn dorsvloer doorzuiveren enz.
MATTHÉÜS 3:12b IV
En Zijn tarwe in Zijn schuur samenbrengen.
MATTHÉÜS 3:12b IV
En zal het kaf met onuitblusselijk vuur verbranden.
MATTHÉÜS 5:8 III
Zalig zijn de reinen van hart; want zij zullen God zien.
MATTHÉÜS 5:13 IV
Ter bevestiging van Ds. N.V.L.
Gij zijt het zout der aarde; enz.
MATTHÉÜS 5:20 II
Want Ik zeg u: Tenzij uw gerechtigheid overvloediger zij, enz..
MATTHÉÜS 6:33a II
Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid.
MATTHÉÜS 7:13,14 II
Gaat in door de enge poort; enz.
MATTHÉÜS 7:14 II
Want de poort is eng en de weg is nauw, die tot het leven leidt, en weinigen zijn er, die denzelven vinden.
MATTHÉÜS 8:2,3 III
En zie, een melaatse kwam en aanbad Hem, zeggende, enz
MATTHÉÜS 8:23-27 II
En als Hij in het schip gegaan was, zijn Hem Zijn discipelen gevolgd.
En zie, er ontstond een grote onstuimigheid in de zee, enz.
MATTHÉÜS 9:2 III
(Op het Avondmaal)
En Jezus hun geloof ziende, zeide tot den geraakte: Zoon, wees welgemoed; uw zonden zijn u vergeven.
MATTHÉüS 9:12 II
Maar Jezus zulks horende, zeide tot hen: Die gezond zijn hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn.
MATTHÉÜs 10:16b IV
Zijt dan voorzichtig gelijk de slangen.
MATTHÉÜS 10:29,30,31 IV
Worden niet twee musjes om een penningsken verkocht? enz.
MATTHEÜS. 10:32. I
Een iegelijk dan, die Mij belijden zal voor de mensen, enz.
MATTHÉÜS 11:28 I
Komt herwaarts tot Mij, allen die vermoeid en belast zijt, en Ik zal u rust geven.
MATTHÉÜS 18:6 V
Maar zo wie één van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, enz.
MATTHÉÜS 24:12 II
En omdat de ongerechtigheid vermenigvuldigd zal worden, zo zal de liefde van velen verkouden.
MARKUS 12:34a III
En Jezus ziende, dat hij verstandiglijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods.
LUKAS 1:17b IV
(Op voorbereiding)
Om den Heere te bereiden een toegerust volk.
LUKAS 10: 38-42 IV
En het geschiedde, als zij reisden, dat Hij kwam in een vlek; en een zekere vrouw, met name Martha, ontving Hem in haar huis. enz.
LUKAS 13:26,27 IV
Alsdan zult gij beginnen te zeggen: Wij hebben in Uw tegenwoordigheid gegeten en gedronken, enz.
LUKAS 14:17 II
En hij zond zijn dienstknecht uit ter ure des avondmaals, enz.
LUKAS 14:18-20 II
En zij begonnen allen zich eendrachtiglijk te ontschuldigen. enz.
LUKAS 14:21-24 II
En dezelve dienstknecht wedergekomen zijnde, boodschapte deze dingen zijn heer. enz.
LUKAS 16:11b III
(Op het nieuwe jaar.)
Geef rekenschap van uw rentmeesterschap.
LUKAS 17:5 I
En de apostelen zeiden tot den Heere: Vermeerder ons het geloof.
LUKAS 19:41,42. II
(Op bededag)
En als Hij nabij kwam en de stad zag, weende Hij over haar, enz.
LUKAS 21:36a II
Waakt dan te allen tijde.
LUKAS 24:29a V
VERBLIJF te ROTTERDAM, beroepen zijnde naar ‘S GRAVENHAGE.
En zij dwongen Hem, zeggende: Blijft met ons.
JOHANNES 3:7 II
Verwonder u niet dat Ik gezegd heb: Gijlieden moet wederom geboren worden.
JOHANNES 3:8 I
De wind blaast waarheen hij wil, enz.
JOHANNES 3:16. I
Want alzo lief heeft God de wereld gehad, enz.
JOHANNES 4:24 IV
God is een Geest, en die Hem aanbidden, moeten Hem aanbidden in geest en waarheid.
JOHANNES 5:2-9 II
En er is te Jeruzalem aan de Schaapspoort een badwater, enz
JOHANNES 5:40 I
En gij wilt tot Mij niet komen, opdat gij het leven moogt hebben.
JOHANNES 6:27a V
Werkt niet om de spijze die vergaat, maar om de spijze die blijft tot in het eeuwige leven.
JOHANNES 12:35 II
(Op de kermis)
Jezus zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; enz.
JOHANNES 14:2 I
In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen; enz.
JOHANNES 14:22 IV
(Op het Avondmaal)
Judas, niet de Iskáriot, zeide tot Hem: Heere, wat is het, dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren en niet aan de wereld?
JOHANNES 16:33b V
In de wereld zult gij verdrukking hebben; maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.
HANDELINGEN 12:21-23 IV
En op een gezetten dag, Herodes een koninklijk kleed aangedaan hebbende, en op den rechterstoel gezeten zijnde, deed een rede tot hen. enz.
HANDELINGEN 14:17 III
Hoewel Hij nochtans Zichzelven niet onbetuigd gelaten heeft, enz.
HANDELINGEN 17:23 V
Want de stad doorgaande, en aanschouwende uw heiligdommen, heb ik ook een altaar gevonden, op hetwelk een opschrift stond: DEN ONBEKENDEN GOD. Dezen dan, Dien gij niet kennende dient, verkondig ik ulieden.
HANDELINGEN 26:28 III
En Agrippa zeide tot Paulus: Gij beweegt mij bijna een Christen te worden.
ROMEINEN 6:5,6 III
(Op voorbereiding)
Want indien wij met Hem één plant geworden zijn in de gelijkmaking Zijns doods, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking Zijner opstanding; enz.
ROMEINEN 8:9b I
Maar zo iemand den Geest van Christus niet heeft, die komt Hem niet toe.
ROMEINEN 8:14 V
Want zovelen als er door den Geest Gods geleid worden, die zijn kinderen Gods.
ROMEINEN 8:16 IV
Dezelve Geest getuigt met onzen geest, dat wij kinderen Gods zijn.
ROMEINEN 8:23 II
En niet alleen dit, maar ook wijzelven, die de eerstelingen des Geestes hebben, enz.
ROMEINEN 13:12 II
De nacht is voorbijgegaan en de dag is nabijgekomen. Enz.
ROMEINEN 13:14a II
(Op Voorbereiding)
Maar doet aan den Heere Jezus Christus.
ROMEINEN 14:8 I
Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; enz.
1KORINTHE 3:16 II
Weet gij niet, dat gij Gods tempel zijt en de Geest Gods in ulieden woont?
1KORINTHE 10:31. I
Hetzij dan dat gijlieden eet, hetzij dat gij drinkt, hetzij dat gij iets anders doet, doet het al ter ere Gods.
1KORINTHE 14:39a II
Zo dan broeders, ijvert om te profeteren.
1KORINTHE 15:19 IV
Indien wij alleenlijk in dit leven op Christus zijn hopende, zo zijn wij de ellendigste van alle mensen.
2KORINTHE 7:1a V
(Op dankzegging na het Avondmaal)
Dewijl wij dan deze beloften hebben, geliefden, laat ons onszelven reinigen van alle besmetting des vleses en des geestes.
2KORINTHE 12:2-4 V
Ik ken een mens in Christus, voor veertien jaren enz.
2KORINTHE 13:5a V
(Op voorbereiding)
Onderzoekt uzelven of gij in het geloof zijt.
GALATEN 2:20a I
Ik ben met Christus gekruist.
GALATEN 2:20b I
En ik leef.
GALATEN 5:17a II
Want het vlees begeert tegen den Geest, en de Geest tegen het vlees; en deze staan tegen elkander.
EFEZE 6:24 V
AFSCHEIDSREDE van de Gemeente te BOMMEL
De genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus liefhebben in onverderfelijkheid. Amen.
FILIPPENZEN 1:21 III
Want het leven is mij Christus, en het sterven is mij gewin.
FILIPPENZEN 1:21b III
En het sterven is mij gewin.
FILIPPENZEN 1:23b. IV
Hebbende begeerte om ontbonden te worden en met Christus te zijn, enz.
FILIPPENZEN 2:12b V
AFSCHEIDSREDE van de Gemeente te SWAMMERDAM
Niet als in mijn tegenwoordigheid alleen, maar veel meer nu in mijn afwezen, werkt uws zelfs zaligheid met vreze en beven.
FILIPPENZEN 3:14 IV
(Op dankzegging na het Avondmaal)
Maar één ding doe ik, vergetende hetgeen dat achter is, enz.
KOLOSSENZEN 3:11b IV
Maar Christus is alles en in allen.
1THESSALONICENZEN 5:19 I
Blust den Geest niet uit.
1TIMOTHÉÜS 3:13 IV
(Ter bevestiging van ouderlingen en diakenen)
Want die wel gediend hebben, verkrijgen zichzelven een goeden opgang enz.
1TIMOTHÉÜS 6:7 II
Want wij hebben niets in de wereld gebracht; enz.
2TIMÓTHEÜS 4:7,8 I
Ik heb den goeden strijd gestreden, enz.
HEBR. 2:3a. I
Hoe zullen wij ontvlieden, indien wij op zo grote zaligheid geen acht nemen?
HEBR. 4:13. I
En er is geen schepsel onzichtbaar voor Hem; enz.
HEBREEËN 6:7,8 IV
Want de aarde, die den regen menigmaal op haar komende, enz.
HEBREEËN 6:8 IV
Maar die doornen en distelen draagt, die is verwerpelijk enz.
HEBREEËN 13:14 II
Want wij hebben hier geen blijvende stad, maar wij zoeken de toekomende.
JAKOBUS 1:2 V
Acht het voor grote vreugde, mijne broeders, wanneer gij in velerlei verzoekingen valt.
OPENBARING 1:7 III
Zie, Hij komt met de wolken, enz.
OPENBARING 1:18b III
En Ik heb de sleutels der hel en des doods.
OPENBARING 2:7b III
Die overwint, Ik zal hem geven te eten van den Boom des levens, enz.
OPENBARING 2:28 III
En Ik zal hem de morgenster geven.
OPENBARING 3:12b III
En Ik zal op hem schrijven den Naam Mijns Gods.
OPENBARING 3:15,16 II
IK weet uw werken, dat gij noch koud zijt, noch heet; enz.
OPENBARING 3:17 III
Want gij zegt: Ik ben rijk, en verrijkt geworden, enz.
OPENBARING 3:17b III
En gij weet niet, dat gij zijt ellendig en jammerlijk en arm en blind en naakt.
OPENBARING 3:19b III
(Op dankzegging na het Avondmaal)
Wees dan ijverig en bekeer u.
OPENBARING 3:21a III
Die overwint, Ik zal hem geven met Mij te zitten in Mijn troon, enz.
OPENBARING 3:21b III
Gelijk als Ik overwonnen heb en ben gezeten met Mijn Vader in Zijn troon.
OPENBARING 7:9 III
Na dezen zag ik, en zie, een grote schare, die niemand tellen kon, enz.
OPENBARING 19:6 I
En ik hoorde als een stem ener grote schare en als een stem veler wateren enz.
OPENBARING 19:9a I
En hij zeide tot mij: Schrijf, zalig zijn zij, die geroepen zijn tot het avondmaal van de bruiloft des Lams.
OPENBARING 20:15 I
En zo iemand niet gevonden werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in den poel des vuurs.