Teellinck Joh. – De vruchtbaarmakende wijnstok Christus

De vruchtbaarmakende Wijnstok Christus € 58

Drie deeltjes in één band, waarin de volharding en het leven uit Christus te behouden en te bevestigen verklaard en aangedrongen wordt. Zeer mooi.

Inhoud

EERSTE DEEL

 

HOOFDSTUK 1

Inleiding tot de navolgende verhandeling

 

HOOFDSTUK 2

De verklaring van de woorden van onze tekst

 

HOOFDSTUK 3

Het voorstel en bewijs van de leer die uit de tekst vloeit.

 

HOOFDSTUK 4

Een droevige klacht dat de Christenen zo weinig zorg dragen om in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 5

Een ontdekking van enige voorname oorzaken waaruit het ontstaat dat de Christenen zo weinig zorg dragen om in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 6

Een opwekking aan die kinderen Gods, die nu als vast in het geloof staan, om immers in Christus door het geloof te blijven.

 

HOOFDSTUK 7

Een onderrichting wat die kinderen Gods, die nu vast zijn in het geloof, doen moeten om in die vastheid van hun geloof te blijven.

 

 

 

HOOFDSTUK 8

Een onderrichting wat die kinderen Gods, die nu vast zijn in het geloof, doen moeten om door het geloof in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 9

Een opwekking aan die kinderen Gods, welke al vrij wankelen ten aanzien van hun geloof, om immers in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 9

Een opwekking aan die kinderen Gods, welke al vrij wankelen ten aanzien van hun geloof, om immers in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 11

Een onderrichting wat die kinderen Gods, die al vrij wankelen ten aanzien van hun geloof, doen moeten om door het geloof nog in Christus te blijven.

 

HOOFDSTUK 12

Een opwekking om nog door het geloof in Christus te blijven aan die kinderen Gods, welker geloof nu als te enen male onder de voet ligt.

 

HOOFDSTUK 13

Een onderrichting wat die kinderen Gods, welker geloof nu als te enen male onder de voet ligt, doen moeten om nog te geloven, was het mogelijk, hun gemeenschap aan Christus.

 

HOOFDSTUK 14

Een onderrichting wat die kinderen Gods, die nu geheel niet kunnen geloven dat zij ware gemeenschap aan Christus Jezus hebben, doen moeten om immers niet het tegendeel te geloven.

 

 

 

HOOFDSTUK 15

Een onderrichting wat die kinderen Gods (die nu niet anders kunnen dan geloven dat zij nog buiten de staat der genade zijn) doen moeten, om immers zichzelf te weerhouden van wanhoop.

 

HOOFDSTUK 16

Een onderrichting, (om immers in Christus te blijven) aan die kinderen Gods, welker geloof te enen male onder de voet ligt.

 

TWEEDE DEEL

 

HOOFDSTUK 1

Inleiding tot de navolgende handel

 

HOOFDSTUK 2

De verklaring van de woorden van de tekst.

 

HOOFDSTUK 3

Het voorstel van de leer, en het bewijs daarvan.

 

HOOFDSTUK 4

Een droevige klacht dat de Christenen zo weinig zorg dragen om de Heere Jezus met Zijn Geest bij zich te behouden.

 

HOOFDSTUK 5

Een ontdekking van enige voorname oorzaken, waaruit het ontstaat dat vele Christenen zo weinig zorg dragen om Christus met Zijn Geest in zich te hebben en te behouden.

 

HOOFDSTUK 6

Een opwekking aan diegenen in welke Christus door Zijn Geest gevoelig en krachtdadig werkt, dat zij toch zorg dragen dat Christus door Zijn Geest in hen blijve.

 

HOOFDSTUK 7

Welke die dingen zijn, daar Gods kinderen, die de Heere Jezus met de gevoelige werking van Zijn Geest nu bij zich hebben, zich moeten wachten, indien zij Hem bij zich behouden zullen.

 

HOOFDSTUK 8

Welke dingen die kinderen Gods, die de Heere Jezus met Zijn Geest tegenwoordig hebben in hun zielen, betrachten moeten, indien zij die tegenwoordigheid van Christus willen behouden.

 

HOOFDSTUK 9

Een opwekking aan die kinderen Gods, van welke de Heere Jezus met Zijn Geest nu al enigszins geweken is, om immers te arbeiden dat zij de Heere Jezus met Zijn Geest weer bij zich mochten hebben en houden.

 

HOOFDSTUK 10

De dingen welke die kinderen Gods (die de Heere Jezus tevoren in hun ziel gehad hebben met Zijn zoete en krachtdadige werking van Zijn Geest, maar van welke Hij nu al ten dele geweken is) moeten doen om de Heere Jezus met Zijn Geest weer bij zich te krijgen als voorheen.

 

HOOFDSTUK 11

Welke die dingen zijn waarvan de die kinderen Gods, die Jezus met Zijn Geest bij zich hebben gehad, maar van welke Hij nu begint te wijken, of enigszins geweken is, zich moeten wachten, opdat de Heere Jezus niet verder van hen wijke.

 

HOOFDSTUK 12

Welke die dingen zijn welke die kinderen Gods (die Jezus met Zijn Geest bij zich hebben gehad, maar van welke Hij nu begint te wijken of al enigszins geweken is) betrachten moeten, opdat de Heere Jezus niet verder van hen wijke.

 

HOOFDSTUK 13

Welke die dingen zijn, waarvan die kinderen Gods (die nog nooit hebben genoten die heerlijke tegenwoordigheid van de Heere Jezus en Zijn Geest) zichzelf moeten wachten, indien zij deze nog bekomen zouden.

 

HOOFDSTUK 14

Welke die dingen zijn, die de kinderen Gods (welke nog nooit hebben genoten die heerlijke tegenwoordigheid van de Heere Jezus en Zijn Geest) betrachten moeten, indien zij deze nog bekomen zouden

 

HOOFDSTUK 15

Welke die dingen zijn, waarvan die kinderen Gods (welke nog nooit hebben genoten die heerlijke tegenwoordigheid van de Heere Jezus en Zijn Geest) zichzelf wachten moeten, opdat de Heere Jezus niet verder met Zijn Geest van hen wijke.

 

HOOFDSTUK 16

Welke die dingen zijn, die Gods kinderen (welke nog nooit hebben genoten die heerlijke tegenwoordigheid van de Heere Jezus en Zijn Geest) betrachten moeten, opdat de Heere Jezus niet verder van hen wijke met Zijn Geest.

 

HOOFDSTUK 17

Een opwekking aan die kinderen Gods, (van welke de Heere Jezus met de gevoelige werking van Zijn Geest als te enen male geweken is) om immers zorg te dragen dat zij Jezus met de krachtdadige werking van Zijn Geest voor zich mochten

bekomen.

HOOFDSTUK 18

Waarvan die kinderen Gods, (van welke de Heere Jezus met de gevoelige werking van Zijn Geest als te enen male geweken is) zich zonderling moeten wachten, indien zij Jezus bij zich willen bekomen.

HOOFDSTUK 19

Welke dingen die kinderen Gods, (van welke de Heere Jezus met de gevoelige werking van Zijn Geest als te enen male geweken is) moeten betrachten, indien zij Jezus bij zich willen bekomen.

 

DERDE DEEL

 

HOOFDSTUK 1

Inleiding tot de navolgende handel.

 

HOOFDSTUK 2

De verklaring van de woorden van de tekst.

 

HOOFDSTUK 3

Voorstel en bevestiging van de eerste leer.

 

HOOFDSTUK 4

Een onderrichting hoe de Christen van al zijn eigen in het uitwerken van de goede werken moet worden ontbloot, zal hij de kracht daartoe uit Christus halen.

 

HOOFDSTUK 5

Een onderrichting hoe de Christen om kracht tot het doen van goede werken uit Christus door het geloof te halen, Hem aanmerkt als een Zaligmaker Die machtig is alle beletselen weg te nemen.

 

HOOFDSTUK 6

Een onderrichting hoe de Christen, om kracht tot het doen van goede werken uit Christus door het geloof te halen, Hem aanmerkt als een Zaligmaker, Die machtig is alles in de Zijnen te werken wat tot hun vruchtbaarheid in goede werken van node is.

 

HOOFDSTUK 7

Een onderrichting hoe de mens, die door het geloof kracht tot goede werken uit Christus haalt, door het geloof aanmerkt dat al hetgeen in Christus is om de mens vruchtbaar te maken, in hem is, voor diegenen die in Christus zijn.

 

HOOFDSTUK 8

Een onderrichting hoe de mens, die door het geloof uit Christus kracht tot goede werken haalt, door het geloof zichzelf gaat toe-eigenen, dat al hetgeen in Christus is om de mens vruchtbaar te maken, voor hem is.

 

HOOFDSTUK 9

Een onderrichting hoe de Christen, om uit Christus kracht tot goede werken te trekken, de beloften Gods, die hun opzicht hebben op de vruchtbaarheid in goede werken, zichzelf door het geloof toe-eigent.

 

HOOFDSTUK 10

Een onderrichting, hoe de Christen, om kracht tot goede werken uit Christus te trekken, in geloof aan Gods beloften de middelen gebruikt tot verkrijging van hetgeen God beloofd heeft.

 

HOOFDSTUK 11

Een onderrichting hoe diegene die door het geloof kracht uit Christus haalt, op grond van Gods beloften aanhoudt en worstelt om de vervulling van die beloften door Christus te bekomen.

 

HOOFDSTUK 12

Een onderrichting hoe diegene die door het geloof kracht uit Christus haalt, op grond van Gods beloften, volstandig blijft in het verwachten van de vervulling der beloften.

 

HOODSTUK 13

Een droevige klacht, dat de Christenen in deze dagen zo weinig werkzaam zijn om kracht uit Christus door het geloof te halen.

 

HOOFDSTUK 14

Een ontdekking van de oorzaken, waar het vandaan komt, dat de Christenen zo weinig door het geloof kracht uit Christus halen tot vruchtbaarheid in goede werken.

 

HOOFDSTUK 15

Een opwekking aan alle Christenen, om door het geloof kracht tot vruchtbaarheid in goede werken uit Christus te halen.

 

HOOFDSTUK 16

De middelen die de Christenen moeten gebruiken om kracht tot vruchtbaarheid in goede werken uit Christus te halen.

 

HOOFDSTUK 17

Voorstel en bewijs van de tweede leer.

 

HOOFDSTUK 18

Een ontdekking uit dit leerstuk, wie recht gelukzalige, en wie ellendige mensen zijn.

 

HOOFDSTUK 19

Een droevige klacht dat de Christenen zich zo kwalijk gedragen omtrent Christus, daar zij nochtans zonder Hem niet goeds kunnen doen.

 

HOOFDSTUK 20

Een opwekking tot verschillende plichten, welke vloeien uit dat tweede leerstuk.

 

 

VOORREDE aan de LEZER

Beminde lezer,

Het is zo, dat wij nu beleven die heerlijke tijd van het Nieuwe Testament, die zeer veel verschilt van de tijden van het Oude Testament, van welke ook zulke voortreffelijke profetieën geschied zijn door de mond der profeten. En daarom is ook onze bediening, die wij dienaren des Woords van de Heere ontvangen hebben, veel voortreffelijker dan de bediening der Levieten, priesters of profeten onder het Oude Testament geweest is. Want die van het Oude Testament hebben de Messias alleen geleerd als toekomende; maar wij prediken Hem, als nu overlang gekomen zijnde, en het werk van onze zaligheid volkomen hebbende uitgewrocht. Zij dienden de schaduwen, maar wij het lichaam; in welk opzicht zij zijn geweest dienaars van de wet, en wij dienaars van het Evangelie zijn. Hetwelk evenwel zo niet moet worden verstaan, alsof de profeten van het Oude Testament de wet zouden gepredikt hebben zonder Evangelie; of wij het Evangelie zouden moeten prediken zonder wet; gans niet. Want wanneer gij de Schriften van de profeten leest, zult gij bevinden dat zij niet alleen wet, maar ook Evangelie geleerd hebben. Is niet de profeet Jesaja, als een evangelist, overvloedig geweest in het voorstellen van de beloften van het Evangelie? Ja, zelfs de andere profeten, hoe scherp zij de wet hebben voorgesteld, en hoezeer zij daarop bijzonder hebben gestaan; zo hebben zij evenwel ook Evangelie onder hun profetieën vermengd; gelijk gij zult kunnen vinden, als gij met opmerking hun profetieën leest. Gelijk in de Schriften van Jeremia, hoe leert hij het Evangelie? hoofdst. 3, 23, 31 en 32. Zo ook Ezechiël, hoe heeft hij Evangelie geleerd? hoofdst. 36. En daarom is het ook een grote dwaasheid van vele lieden heden ten dage, welke willen dat wij dienaren van het heilig Evangelie alleen Evangelie prediken zouden; en menen dat wij ons te buiten gaan als wij de wet scherp prediken, en op de consciënties met alle kracht zoeken te leggen; daar nochtans onze Catechismus, overeenkomende met Gods Woord leert, dat wij nu zelfs de wet Gods nog scherp moeten prediken, in vraag 115. En evenwel, zo is het dat velen gewoon zijn, doch ten onrechte, zulke dienaren Gods die sterk aandringen op de gehoorzaamheid van Gods geboden, voor wetpredikers uit te krijten; daar zij nochtans in de daad zeer krachtige evangeliepredikers zijn. Want die met aandacht let op hun predikaties, die zal mogen bevinden dat zij, predikende de genade Gods in Christus, immers zo krachtig zijn om deze aan de consciënties van Gods kinderen toe te passen en met kracht aan te dringen, als zij krachtig zijn om de vloeken van de wet toe te passen aan de consciënties van onbekeerde zondaren. En wilt gij deze zaak eens terdege verstaan, zo merkt eens aan dat wij in de wet twee dingen hebben. Wij hebben daar een volmaakte regel van ons leven, wij hebben daar een openbaring van Gods heilige wil en geboden, naar welke wij al ons doen en laten moeten aanstellen. Wij hebben daar ten andere ook de vloeken, die de Heere in Zijn wet dreigt tegen de overtreders van Zijn heilige wet.

Zoveel het eerste aangaat, zo is het dat wij dienaren van het Evangelie nu alzo zeer moeten aandringen op de gehoorzaamheid van de geboden der wet, als men ooit heeft moeten doen. Want het Evangelie maakt ons niet los van de gehoorzaamheid der wet; alsof wij, die deel hebben aan Gods genade in Christus, minder zouden verbonden wezen aan de gehoorzaamheid van Gods geboden dan de anderen; hetwelk de apostel te enen male ontkent, Rom. 6:15. Ja, het tegendeel is waar, want Gods genade in Christus legt nog een nieuwe verbintenis tot gehoorzaamheid van de geboden op de consciënties van de ware gelovigen, Tit. 2:11,12. Ja, weet gij wel dat zelfs die zorgvuldige en nauwgezette gehoorzaamheid van Gods geboden niet alleen is het einde waartoe Jezus ons verlost heeft, volgens Luk. 1:73-75, Tit 2:14, maar ook een bijzonder deel van onze verlossing zelf; waarom Matth. 1:21 Christus gezegd wordt de Naam van Jezus te dragen, omdat Hij Zijn volk zalig maakt van hun zonden. Ja, is het niet een bijzondere belofte des Evangelies? Ez. 36:27: Ik zal maken dat gij in Mijn inzettingen zult wandelen, en Mijn rechten zult bewaren en doen. En zo moogt gij dan zien dat wij dan eerst recht het Evangelie prediken, als wij u, door de genade Gods in Christus, op het allerkrachtigste dat wij kunnen, aanzetten tot een zeer nauwe en precieze onderhouding der wet. En indien gij meent dat zulks is wet prediken, omdat wij roepen, doet dat, gelijk God in het verbond zegt; zo moet gij weten dat zowel het verbond der genade als het verbond der werken zegt, doet dat. Maar met dit onderscheid, dat het verbond der werken dat volmaakt doen stelt als een voorwaarde des levens, zonder welke niemand tot het leven en de zaligheid komen kan, zonder nochtans de kracht daartoe te beloven. Maar het Evangelie stelt het oprecht en arbeidzaam pogen naar de volmaakte onderhouding der wet als een zaak die de Heere Jezus in de ware gelovigen door Zijn Geest belooft te werken; waaruit zij dan kunnen verzekerd wezen van hun gemeenschap aan Christus en Zijn genade; dat nu immers is het grote onderscheid. En wanneer gij recht let op de predikaties van diegenen die zo hard aandringen op de zeer precieze onderhouding van Gods geboden, en daarom van velen ten onrechte de naam van wetpredikers gegeven wordt, zo zult gij immers moeten bekennen dat zij zo hard niet aandringen op de onderhouding van de wet, omdat zij u willen leren uw zaligheid te zoeken in uw werken; want immers leren zij u ook doorgaans dat gij niet kunt zalig worden door uw goede werken, maar alleen door het bitter lijden en sterven van Christus.

En voorwaar, indien wij u zo niet de volkomen en uiterste eis der wet voorstelden, zo zouden wij veeleer het verbond der werken alsnog onder het volk stijven. Want als het volk niet meer geleerd wordt hun schuldige plicht te wezen dan zij menen dat zij doen kunnen, dan zoeken zij hun eigen gerechtigheid op te richten, en menen door hun eigen werken te zullen zalig worden; en zoeken alzo de zaligheid volgens het verbond der wet.

Indien wij ook maar alleen voorstelden de genade van het Evangelie, dat Christus voor de zonden betaald heeft, zonder uit kracht van die genade de mensen krachtig aan te zetten tot de onderhouding van Gods geboden, zo zouden wij geen Evangelie prediken, maar een losse ongebondenheid; en zouden maar de mensen zorgeloos maken tot hun eeuwig verderf. En zo moogt gij dan zien dat wij leraren van het Evangelie schuldig zijn, op het krachtigste dat wij kunnen, de Christenen op te wekken en aan te zetten tot een zeer nauwe en precieze onderhouding van Gods geboden, ons in de wet voorgesteld.

Zoveel nu aangaat de vloeken der wet; dat is het dat wij leraren van het Evangelie op het allerkrachtigste moeten zoeken te dringen op de consciënties der mensen. Want alhoewel de vloeken der wet niet moeten worden gelegd op de consciënties der ware gelovigen, die nu door Christus van de vloek der wet verlost zijn, Gal. 3:13, zo moeten evenwel deze krachtig worden aangedrongen op de consciënties van alle onbekeerde zondaren. En dat tot twee einden:

  1. Vooreerst, opdat die onbekeerde zondaren, door de wet als door een tuchtmeester mochten worden gedreven tot Christus, volgens Gal. 3:24. Want zeker, zolang de onbekeerde zondaars niet krachtig overtuigd worden van het eeuwig verderf, dat hun zeker boven het hoofd hangt vanwege hun zonden, zo zullen zij niet uitzien naar de Heere Jezus, om door Hem van de vloek der wet verlost te worden.
  2. Ten andere ook, opdat immers die zondaren die hardnekkig en onbekeerd in hun zonden blijven voortgaan, ten jongste dage zonder alle onschuld zouden staan. Want wij dienaren Gods zullen dan betuigen dat wij hun in Gods Naam hebben aangekondigd dat de Heere zo een rechtvaardige verdoemenis over hen zou brengen indien zij onbekeerd in hun zonden bleven voortgaan, en dat zij daarom niet zonder waarschuwing verloren gaan.

Zodat gij dan, beminde lezer, genoegzaam ziet dat de plicht van dienaren van het Evangelie is, niet alleen het Evangelie, maar ook de wet te prediken.

Daarom is het ook dat ik (die een van de minste dienaren Gods ben) gedurende de tijd van omtrent de een en twintig jaren van mijn dienst in de gemeente Gods, altijd heb getracht op het allerkrachtigste dat ik kon, de wet Gods aan te dringen op de consciënties der mensen; weinig achtende, dat ik daarom als een wetprediker van de onverstandige wereld mocht uitgekreten worden.

Maar dat ik ook, door Gods genade, op het allerkrachtigste altijd getracht heb het heilig Evangelie te prediken, en Gods kinderen te overtuigen van Gods genade in Christus aan hen bewezen, kunnen diegenen getuigen onder welke de Heere beliefd heeft mijn dienst te gebruiken. Gelijk gij ook zelf zult kunnen lezen uit dit traktaatje, hetwelk in zich vervat predikaties, welke ik in de gemeente alhier te Kampen heb gepredikt; om immers was het mogelijk, alle ware gelovigen te overtuigen van hun gemeenschap aan Christus Jezus, opdat zij alzo door het geloof in Christus blijvende, kracht tot goede werken uit Christus mochten deelachtig worden.

De woorden van de schriftuurplaatsen die men veeltijds gewoon is met Romeinse letters te drukken, heb ik met dezelfde Nederlandse letter laten drukken, omdat er onder de eenvoudige en geringe lieden (voor welke ik ook wel inzonderheid deze materie in druk geef) vele zijn, welke de Romeinse letters niet lezen kunnen. Opdat men evenwel zou kunnen onderscheiden de woorden der schriftuurplaatsen van het andere, zo heb ik deze laten zetten tussen twee tekens. Daar gij het teken ( vindt, daar beginnen de woorden van de schriftuurplaats, en daar gij het teken ) vindt, daar eindigen ze. (wij zullen ze cursief zetten. JvV)

Komt dan, al gij ware kinderen Gods, die ook misschien van uzelf gelooft dat gij geen gemeenschap aan Christus Jezus hebt, leest, herleest en overweegt terdege hetgeen wij hier tot uw overtuiging neergesteld hebben.

Volgt toch, al gij kinderen Gods, in welke staat van geloof gij wezen mocht, de raad die wij u hier uit het Woord Gods voorstellen. En de Heere verlene u daartoe Zijn Geest, en doe u allen tezamen door het geloof in Hem blijven; en de Heere Jezus blijve door Zijn Geest ook in u, waartoe gij dan ook uw naarstigheid aanwenden moet; gelijk wij u met de eerste in het volgende traktaatje over de volgende woorden, en Ik in u, nader hopen te leren.

De genade van de Heere Jezus Christus, de liefde Gods des Vaders, en de gemeenschap des Heiligen Geestes zij met u allen. AMEN.

Uw dienstwillige in de Heere

Johannes Teellinck

Kampen, 1 januari 1666