C. Tuinman Keurstoffen uit het Boek Job € 148,-
KEURSTOFFEN
UIT HET
BOEK VAN JOB
DOOR
CAROLUS TUINMAN
In zijn leven bedienaar van het Goddelijke Woord, laatst te MIDDELBURG
Na zijn overlijden uitgegeven door
JOHANNES ESGERS
Toen predikant in dezelfde stad, en professor in de heilige godgeleerdheid in ’s lands hogeschool te Leiden
EERSTE DEEL
Naar de tweede druk
INHOUD
INHOUD Deel 1
JOB 1:21b Blz. 1
21 De HEERE heeft gegeven en de HEERE heeft genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd.
JOB 2:10b 30
10 Zouden wij het goede van God ontvangen en het kwade niet ontvangen?
JOB 4:8 49
8 Maar gelijk als ik gezien heb: die ondeugd ploegen, en moeite zaaien, maaien dezelve.
JOB 5:6,7 67
6 Want uit het stof komt het verdriet niet voort, en de moeite spruit niet uit de aarde; enz.
JOB 5:8 82
8 Doch ik zou naar God zoeken, en tot God mijn aanspraak richten.
JOB 5:10 103
10 Die den regen geeft op de aarde, en water zendt op de straten.
JOB 5:12,13 122
12 Hij maakt teniet de gedachten der arglistigen, dat hun handen niet één ding uitrichten. Enz.
JOB 5:17,18 135
17 Zie, gelukzalig is de mens denwelken God straft; daarom, verwerp de kastijding des Almachtigen niet.
JOB 6:4 152
4 Want de pijlen des Almachtigen zijn in mij, welker vurig venijn mijn geest uitdrinkt; enz.
JOB 7:1a 169
1 Heeft niet de mens een strijd op de aarde?
JOB 7:17,18 184
17 Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet? Enz.
JOB 7:20a 199
20 Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder?
JOB 9:2,3 217
2 Waarlijk, ik weet dat het zo is; want hoe zou de mens rechtvaardig zijn bij God? Enz.
JOB 9:4b 234
4. Wie heeft zich tegen Hem verhard en vrede gehad?
JOB 9:15 266
15 Mijn Rechter zal ik om genade bidden.
JOB 9:25,26 286
25 En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. Enz.
JOB 10:4 301
4 Hebt Gij vleselijke ogen? Ziet Gij gelijk een mens ziet?
JOB 10:7a 318
7 Het is in Uw wetenschap, dat ik niet goddeloos ben.
JOB 10:9 338
9 Gedenk toch dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren.
JOB 10:12 354
12 Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard.
JOB 11:7 370
7 Zult gij de onderzoeking Gods vinden? Zult gij tot de volmaaktheid toe den Almachtige vinden?
JOB 11:12b 392
12 Hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is.
JOB 12:1-12 408
1 Maar Job antwoordde en zeide:
2 Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, enz.
JOB 12:13-25 425
13 Bij Hem is wijsheid en macht; Hij heeft raad en verstand.
14 Zie, Hij breekt af enz.
JOB 12:15 440
15 Zie, Hij houdt de wateren op en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit en zij keren de aarde om.
JOB 13:11,12 452
11 Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen? Enz.
JOB 13:15 470
15 Zie, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
JOB 13:16 488
16 Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn, maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen.
JOB 13:23 508
23 Hoevele misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonde mij bekend.
JOB 13:26,27 523
26 Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen, en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid. enz.
JOB 14:1 542
1 De mens, van een vrouw geboren, is kort van dagen en zat van onrust.
JOB 14:4 561
4 Wie zal een reine geven uit den onreine? Niet één.
JOB 14:5 575
5 Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, enz.
JOB 15:25,26 589
25 Want hij strekt tegen God zijn hand uit, en tegen den Almachtige stelt hij zich geweldiglijk aan. Enz.
JOB 16:19 608
19 Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, en mijn Getuige in de hoogten.
JOB 19:25-27 621
25 Want ik weet: mijn Verlosser leeft, en Hij zal de laatste over het stof opstaan;
JOB 18:29 645
28 Voorwaar, gij zoudt zeggen: Waarom vervolgen wij hem? Nademaal de wortel der zaak in mij gevonden wordt.
JOB 20:11 658
11 Zijn beenderen zullen vol van zijn verborgen zonden zijn, van welke elkeen met hem op het stof nederliggen zal.
JOB 21:14,15 674
14 Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want aan de kennis Uwer wegen hebben wij geen lust. Enz.
JOB 22:21 691
21 Gewen u toch aan Hem en heb vrede; daardoor zal u het goede overkomen.
JOB 22:22 704
22 Ontvang toch de wet uit Zijn mond, en leg Zijn redenen in uw hart.
JOB 22:25,26 718
25 Ja, de Almachtige zal uw overvloedig Goud zijn, en uw krachtig Zilver zijn. Enz.
JOB 23:11,12 734
11 Aan Zijn gang heeft mijn voet vastgehouden; Zijn weg heb ik bewaard, en ben niet afgeweken. Enz.
JOB 23:14a 754
14 Want Hij zal volbrengen dat over mij bescheiden is.
JOB 24:1-12 766
1 Waarom zouden van den Almachtige de tijden niet verborgen zijn, dewijl zij die Hem kennen, enz.
JOB 24:13-25 783
13 Zij zijn onder de wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij blijven niet op Zijn paden. Enz.
JOB 24:19 798
19 De droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; enz.
JOB 26:14 812
14 Zie, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; enz
JOB 28:25,26 827
25 Als Hij den wind het gewicht maakte, en de wateren opwoog in mate;
JOB 30:26 842
26 Toen ik het goede verwachtte, zo kwam het kwade; toen ik hoopte naar het licht, zo kwam de donkerheid.
JOB 31:1 855
1 Ik heb een verbond gemaakt met mijn ogen; hoe zou ik dan acht gegeven hebben op een maagd?
JOB 31:23 867
23 Want het verderf Gods was bij mij een schrik, en ik vermocht niet vanwege Zijn hoogheid.
JOB 31:24,25 881
24 Zo ik het goud tot mijn hoop gezet heb, of tot het fijne goud gezegd heb: Gij zijt mijn vertrouwen; enz.
JOB 31:29,30 894
29 Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb als het kwaad hem vond. Enz.
JOB 31:33 907
33 Zo ik, gelijk Adam, mijn overtredingen bedekt heb, door eigenliefde mijn misdaad verbergende!
KEURSTOFFEN
UIT HET
BOEK VAN JOB
DOOR
CAROLUS TUINMAN
In zijn leven bedienaar van het Goddelijke Woord, laatst te MIDDELBURG
Na zijn overlijden uitgegeven door
JOHANNES ESGERS
Toen predikant in dezelfde stad, en professor in de heilige godgeleerdheid in ’s lands hogeschool te Leiden
TWEEDE DEEL
Naar de tweede druk
INHOUD Deel 2
JOB 34:21,22 Blz. 1
21 Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden enz..
JOB 34:29a 19
29 Als Hij stilt, wie zal dan beroeren?
JOB 34:32b 37
32 Heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.
JOB 35:5,6 50
5 Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste wolken, zij zijn hoger dan gij. enz.
JOB 35:7,8 64
7 Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem? Of wat ontvangt Hij uit uw hand? enz.
JOB 35:10 78
10 Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht?
JOB 35:11 93
11 Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels?
JOB 35:13 106
13 Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.
JOB 36:3 120
3 Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.
JOB 36:5-10 133
5 Zie, God is geweldig, nochtans versmaadt Hij niet; geweldig is Hij in kracht des harten. enz.
JOB 36:11-15 155
11 Indien zij horen en Hem dienen, zo zullen zij hun dagen eindigen in het goede, en hun jaren in lieflijkheden. enz.
JOB 38:18 175
18 Omdat er grimmigheid is, wacht u, dat Hij u misschien niet met een klop wegstote; enz.
JOB 36:21 189
21 Wacht u, wend u niet tot ongerechtigheid; overmits gij ze in dezen verkoren hebt, uit oorzaak van de ellende.
JOB 36:22b 204
22 Wie is een Leraar gelijk Hij?
JOB 36:24,25 243
24 Gedenk dat gij Zijn werk grootmaakt, hetwelk de lieden aanschouwen. enz.
JOB 36:26 256
26 Zie, God is groot, en wij begrijpen het niet; er is ook geen onderzoeking van het getal Zijner jaren.
JOB 36:27,28 272
27 Want Hij trekt de druppelen der wateren op, die den regen na Zijn damp uitgieten, enz.
JOB 36:29-31 288
29 Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hut? enz.
JOB 36:32,33 304
32 Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door degene die tussendoor komt. enz.
JOB 37:1-4 320
1 Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats. enz.
JOB 37:5 336
5 God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen en wij begrijpen ze niet.
JOB 37:6-8 351
6 Want Hij zegt tot de sneeuw: Wees op de aarde; en tot den plasregen des regens; enz.
JOB 37:9,10 367
9 Uit de binnenkamer komt de wervelwind, en van de verstrooiende winden de koude. enz.
JOB 37:11-13 382
11 Ook vermoeit Hij de dikke wolk door klaarheid; Hij verstrooit de wolk Zijns lichts. enz.
JOB 37:14,15 398
14 Neem dit, o Job, ter ore; sta en aanmerk de wonderen Gods.
enz.
JOB 37:16,17 411
16 Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken, de wonderheden Desgenen Die volmaakt is, enz.
JOB 37:18-20 424
18 Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn als een gegoten spiegel? enz.
JOB 37:21,22a 438
21 En nu ziet men het licht niet, als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat en dien zuivert; enz.
JOB 37:22B 453
22 Bij God is een vreselijke majesteit.
JOB 37:23 467
23 Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden, Hij is groot van kracht; enz.
JOB 38:4-6 482
4 Waar waart gij toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt. enz.
JOB 38:7 497
7 Toen de morgensterren tezamen vrolijk zongen, en al de kinderen Gods juichten.
JOB 38:8-11 509
8 Of wie heeft de zee met deuren toegesloten, toen zij uitbrak en uit de baarmoeder voortkwam? enz.
JOB 38:12,13 526
12 Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats gewezen; enz.
JOB 38:16-18 544
16 Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee? En hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld? enz.
JOB 38:19-21 555
19 Waar is de weg waar het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats? enz.
JOB 38:22-24 568
22 Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw? En hebt gij de schatkameren des hagels gezien? enz.
JOB 38:25-28 582
25 Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen? enz.
JOB 38:29,30 596
29 Uit wiens buik komt het ijs voort? En wie baart den rijm des hemels? enz.
JOB 38:31-33 608
31 Kunt gij de lieflijkheden van het Zevengesternte binden, of de strengen des Oríons losmaken? enz.
JOB 38:34,35 622
34 Kunt gij uw stem tot de wolken opheffen, opdat een overvloed van water u bedekke? enz.
JOB 38:36 633
36 Wie heeft de wijsheid in het binnenste gezet? Of wie heeft den zin het verstand gegeven?
JOB 38:37,38 644
37 Wie kan de wolken met wijsheid tellen? En wie kan de flessen des hemels nederleggen? enz.
JOB 39:3 654
3 Wie bereidt de raaf haar kost als haar jongen tot God schreeuwen, als zij dwalen omdat er geen eten is?
JOB 39:16 667
16 Zijn van u de verheuglijke vleugelen der pauwen, of de vederen des ooievaars en des struisvogels?
JOB 39:22-28 680
22 Zult gij het paard sterkte geven? Kunt gij zijn hals met donder bekleden? enz.
JOB 39:30-33 693
30 Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoogverheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? enz.
JOB 39:37 703
37 Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond.
JOB 40:4 716
4 Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij gelijk Hij met de stem donderen?
JOB 40:5 730
5 Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid.
JOB 41:2a 744
2 Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden?
JOB 41:2b 754
Wat onder den gansen hemel is, is Mijne.
JOB 42:2a 764
Ik weet dat Gij alles vermoogt.
JOB 42:5 781
5 Met het gehoor des oors heb ik U gehoord, maar nu ziet U mijn oog.
JOB 42:6 794
6 Daarom verfoei ik mij, en ik heb berouw, in stof en as.
LEER- EN LIJKREDE Door JAKOBUS LEYDEKKER
JOHANNES 11:11b 809
Lázarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen om hem uit den slaap op te wekken.